Murray 385048x51A Lawn Mower User Manual


 
nl
46
7101912
TROUBLESHOOTING SCHEMA
PROBLEEM: De motor slaat niet aan.
1. Volg de aanwijzingen onder “Starten van de
motor” op.
2. Modellen met electrische start: Maak de ac-
cuklemmen schoon en verbind ze daarna
goed.
3. Kijk of er een draad los zit. Kijk of de limiet-
schakelaars vast zitten. (Zie het bedradings-
schema.)
4. Tap de benzinetank af, maak de benzinelei-
ding schoon en vervang het benzinefilter.
5. Verwijder de bougie(s). Zet de choke in de
SLOW stand. Draai het contactsleuteltje in
de ON stand. Probeer de motor enige malen
te starten. Plaats de bougie weer terug.
6. Vervang de bougie.
7. Stel de carburateur bij.
PROBLEEM: De motor wil niet draaien.
1. Volg de aanwijzingen onder “Starten van de
motor” op.
2. Modellen met electrische start: Laad de accu
op.
3. Vervang de zekering.
4. Controleer de kabelboom op schade of een
losse verbinding. Vervang de beschadigde
draad.
5. Modellen met electrische start: vervang de
solenoïde. Modellen met trekstart: vervang
de module.
PROBLEEM: De motor slaat moeilijk
aan.
1. Stel de carburateur bij.
2. Vervang de bougie.
3. Vervang het benzinefilter.
PROBLEEM: De motor loopt onregelma-
tig of met gereduceerd vermogen.
1. Peil de olie.
2. Maak het luchtfilter schoon.
3. Maak het buitenste stalen luchtfilter schoon.
4. Vervang de bougie.
5. De motor wordt te zwaar belast. Schakel in
een lagere versnelling.
6. Stel de carburateur bij.
7. Vervang het benzinefilter.
PROBLEEM: De motor loopt onregelma-
tig bij hoge snelheden.
1. Vervang de bougie.
2. Stel de choke beter af.
3. Vervang het luchtfilter.
4. Vervang het benzinefilter.
PROBLEEM: De motor slaat af als de
messen worden ingeschakeld.
1. Controleer de kabelboom op schade of een
losse verbinding. Vervang de beschadigde
draad.
2. De graszak moet zijn gemonteerd (alleen
van toepassing op het model met een gras-
zak en achteruitworp).
PROBLEEM: De motor slaat af op een
helling.
1. Maai altijd de helling op en af, nooit parallel
aan de helling.
PROBLEEM: De motor wil niet stationair
draaien.
1. Vervang de bougie.
2. Maak het luchtfilter schoon.
3. Stel de carburateur bij.
4. Stel de choke beter af.
5. Tap de benzinetank af, maak de benzinelei-
ding schoon en vervang het benzinefilter.
PROBLEEM: Als de motor heet is neemt
het vermogen af.
1. Maak het buitenste stalen luchtfilter schoon.
2. Peil de olie.
3. Stel de carburateur bij.
4. Vervang het benzinefilter.
PROBLEEM: De machine trilt erg.
1. Vervang het mes.
2. Controleer op losse motorbouten.
3. Verminder de bandenspanning.
4. Stel de carburateur bij.
5. Kijk na op een beschadigde aandrijfriem of
schijf. Vervang de beschadigde onderdelen.
PROBLEEM: Het gemaaide gras wordt
niet goed uitgeworpen.
1. Stop de motor en maak de maaibehuizing
schoon.
2. Stel in op een hoger maainiveau.
3. Vervang of slijp het (de) mes(sen).
4. Schakel de versnelling in een lagere snel-
heid.
5. Zet de gashendel in de FAST stand.
6. Vervang de veer die het (de) mes(sen) uit-
schakelt.
7. Maak het verlengstuk en het verbindingstuk
schoon (alleen van toepassing op het model
met een graszak en achteruitworp).
PROBLEEM: De maaibehuizing maait
niet egaal.
1. Controleer de bandenspanning.
2. Stel de hoogte van de maaibehuizing bij.
3. Controleer de vooras. Als deze niet vrij kan
scharnieren, moeten de asbouten worden
losgedraaid.
PROBLEEM: De messen willen niet
draaien.
1. Controleer de maaiaandrijfriem. Zorg ervoor
dat de riem goed zit.
2. Vervang de maaiaandrijfriem.
PROBLEEM: De machine gaat niet rij-
den terwijl de koppeling ingeschakeld
is.
1. Controleer de hoofdaandrijfriem. Zorg ervoor
dat de riem goed zit.
2. Stel de koppeling bij.
3. Vervang de hoofdaandrijfriem.
PROBLEEM: De machine gaat langzam-
er rijden of stopt geheel als de koppe-
ling wordt ingeschakeld.
1. Stel de koppeling bij.
2. Vervang de hoofdaandrijfriem.
PROBLEEM: Als u de koppeling/rem
laat opkomen hoort u de aandrijfriem.
1. Kortdurig geluid van de riem duidt niet op
foutieve werking van de machine. Controleer
of de riem goed loopt, indien het geluid blijft
aanhouden. Zorg dat de riem binnen alle ge-
leidingen loopt.
2. Indien het geluid blijft aanhouden, moet u de
koppeling afstellen.
PROBLEEM: De achterwielen slaan op
hol op oneffen terrein.
1. Controleer de vooras. Als deze niet vrij kan
scharnieren, moeten de asbouten worden
losgedraaid.
PROBLEEM: Het is moeilijk van de ene
versnelling naar de andere te schake-
len, terwijl de motor loopt en de koppe-
ling is ingetrapt.
1. Controleer of de koppeling goed is afgesteld.
De aandrijfriem moet ophouden met draaien
als de koppeling is ingetrapt en de versnel-
ling in neutraal (N) staat.
2. Controleer de riemgeleidingen rond de ver-
snellingsschijf. Zorg dat de geleidingen niet
tegen de schijf aandrukken.