Murray 385048x51A Lawn Mower User Manual


 
nl
41
7101912
BEDIENING
OPMERKING: Illustraties en pictogrammen
beginnen op pagina 2.
Plaats van de bedieningselementen
(Figuur 5)
Bediening van de mesrotatie (1): gebruik om
de mesrotatie in werking te zetten en te stoppen.
Koppelings/rempedaal (2): Het pedaal heeft
twee functies. De eerste functie is als koppe-
lingspedaal. De tweede functie is als rem.
Lichtschakelaar (3): De lichtschakelaar is het
eerste gedeelte van de ontstekingsschakelaar.
Draai, terwijl de motor loopt, de sleutel in de
stand voor het licht.
Ontstekingsschakelaar (3): Gebruik de ontste-
kingsschakelaar om de motor te starten en te
stoppen.
Versnellingshendel (4): Gebruik de versnel-
lingshendel om de snelheid van de machine aan
te passen.
Hoogte-instellingshendel (5): Gebruik de
hoogte-instellingshendel om de maaihoogte in te
stellen.
Handrem (6): Trek de handrem aan als u de
bestuurdersplaats verlaat.
Gashendel (7): Gebruik de gashendel om de
snelheid van de motor te verhogen of te verlagen.
Assessoires
Deze machine kan gebruikt worden met meer-
dere assessoires. Deze machine kan een ga-
zonveger, beluchter of zaaigoedverdeler
trekken. Hij is echter niet geschikt om asses-
soires te trekken die met de bodem in aanraking
komen, zoals een ploeg, eg of cultivator.
Het maximale gewicht voor aanhangassessoires
is 113 kg.
Gebruik van de gashendel (Figuur 5)
Gebruik de gashendel (7) om de snelheid van
de motor te verhogen of te verlagen.
1. De FAST stand is met een streepje gemar-
keerd. Zet de gashendel in de FAST stand
voor normaal gebruik en wanneer u een gra-
sopvangzak gebruikt. Met de motor in de
FAST stand wordt deze het best gekoeld en
de accu maximaal opgeladen.
2. De regelateur is in de fabriek optimaal afges-
teld. Verander de instelling niet om de motor
sneller te laten draaien.
Bediening van de mesrotatie (Figuur 5)
Gebruik deze hendel om de mesrotatie (1) in
werking te zetten en te stoppen.
1. Voordat u de motor aan zet, moet u zich er-
van vergewissen dat de mesrotatiehendel
(1) in de DISENGAGE stand staat.
2. Zet de mesrotatiehendel (1) in de ENGAGE
stand om de messen te laten draaien.
OPMERKING: Als de motor afslaat terwijl
u de mesrotatie probeert aan te zetten, is
het stoelcontact niet gesloten. Zorg er-
voor dat u midden op de stoel zit.
3. Zet de mesrotatiehendel (1) in de DISEN-
GAGE stand om de messen te laten stoppen
met draaien. Zorg ervoor dat de messen vol-
ledig stil staan voordat u de bestuurder-
splaats verlaat.
4. Zet de mesrotatiehendel (1) in de DISEN-
GAGE stand voordat u een trottoir of een
weg over steekt.
WAARSCHUWING: houd altijd uw
handen en voeten uit de buurt van
de messen, de uitworpopening en
de motorbehuizing als de motor draait.
Gebruik van de versnellingshendel
(Figuur 5)
Volg de aanwijzingen hieronder op om de snel-
heid of richting van de maaier te wijzigen.
LET OP! Voordat u de versnellingshendel
beweegt, moet u het koppelings/rempedaal
volledig intrappen om de machine tot stil-
stand te brengen. Als de maaier niet stil staat
kan de tandwielkast beschadigen.
1. Trap het koppelings/rempedaal (2) volledig
in om de machine tot stilstand te brengen.
Houd het pedaal ingedrukt.
2. Zet de gashendel (7) in de SLOW stand.
3. Zet de versnellingshendel (4) in één van de
voorwaartse standen om vooruit te rijden. om
achteruit te rijden moet de versnellingshen-
del (4) in de achteruit stand staan.
4. Laat het koppelings/rempedaal (2) lang-
zaam opkomen en haal u voet er van af.
5. Zet de gashendel (7) in de FAST stand.
Gebruik van de handrem (Figuur 5)
1. Trap het koppelings/rempedaal (2) volledig
in.
2. Trek de handrem (6) omhoog.
3. Haal uw voet van het koppelings/rempe-
daal (2) af en laat de handrem (6) weer los.
Vergewis u ervan dat de handrem de ma-
chine op zijn plaats houdt.
4. Om de handrem (6) los te zetten, moet u het
koppelings/rempedaal (2) volledig intrap-
pen. De handrem zal automatisch los komen.
WAARSCHUWING: Voordat u van
de bestuurdersplaats afstapt, moet
u de versnellingshendel in de neu-
trale (N) stand zetten, de handrem aantrek-
ken, de mesbedieningshendel in de DISEN-
GAGE stand zetten, de motor afzetten en
het contactsleuteltje verwijderen.
Instellen van de maaihoogte (Figuur 5)
Om de maaihoogte te veranderen, moet u de
hoogte-instellingshendel (5) als volgt omhoog
of omlaag bewegen:
1. Duw de hoogte-instellingshendel (5) naar
voren om de maaibehuizing te laten zakken
en naar achteren om de maaierbehuizing
omhoog te brengen.
2. Als u over een trottoir of weg rijdt, moet u de
hoogte-instellingshendel (5) in de hoogste
stand zetten en de mesbedieningshendel in
de DISENGAGE stand zetten.
De machine tot stilstand brengen
(Figuur 5)
1. Trap het koppelings/rempedaal (2) geheel
naar voren om de machine te laten stoppen.
Houd uw voet op het pedaal.
2. Zet de mesbedieningshendel (1) in de DIS-
ENGAGE stand.
3. Zet de versnellingshendel (4) in de NEU-
TRALE stand.
4. Trek de handrem (6) aan.
WAARSCHUWING: Vergewis u
ervan dat de handrem de machine
op zijn plaats houdt.
5. Zet de gashendel (7) in de SLOW stand.
6. Zet de motor af door het contactsleuteltje
(3) naar de OFF stand te draaien en verwij-
der het.
Transporteren van de machine
Volg de stappen hieronder om de machine te
transporteren.
1. Zet de mesbedieningshendel in de DISEN-
GAGE stand.
2. Zet de hoogte-instellingshendel in de
hoogste stand.
3. Zet de gashendel tussen SLOW en FAST in.
4. Zet de gashendel dichter bij FAST om sneller
te rijden.
Bedienen van de maaierbehuizing
BELANGRIJK: Als u de maaierbehuizing be-
dient moet de gashendel altijd in de FAST
stand staan.
1. Start de motor.
2. Zet de hoogte-instellingshendel in de stand
die u wilt. Hoog of dik gras moet u eerst in de
hoogste stand maaien. Daarna kunt u het in
een lagere stand maaien.
3. Zet de gashendel in de SLOW stand.
4. Duw de mesbedieningshendel langzaam
naar de ENGAGE stand.
5. Trap het koppelings/rempedaal (2) geheel in.
6. Zet de gashendel in een stand anders dan
de SLOW stand.
OPMERKING: Zet de versnellingshendel
in de laagste stand als u dik gras aan het
maaien bent of met een grasopvangzak
werkt.
7. Laat het koppelings/rempedaal langzaam
opkomen.
8. Zet de gashendel in de F AST stand. Als u
sneller of langzamer wilt gaan, moet u de ma-
chine stoppen en met behulp van de versnel-
lingshendel een andere snelheid uitkiezen.
9. Controleer dat de maaihoogte nog steeds
juist is. Maai een korte afstand en kijk naar
het gemaaide oppervlak. Zie de aanwijzingen
onder “Instellen van de maaibehuizing” in het
hoofdstuk Onderhoud indien de maaibehuiz-
ing niet egaal maait.
WAARSCHUWING: Rij met lage
snelheid om betere controle over
de machine te hebben.
Werken op hellingen
WAARSCHUWING: Rij nooit hellin-
gen op of af die te steil zijn om in
z’n achteruit te beklimmen. Rij
nooit loodrecht op hellingsrichting.
1. Zet de versnelling in de laagste snelheid
voordat u een helling op of af rijdt.
2. Verander de snelheidsinstelling niet en stop
niet, indien u zich op een helling bevindt. Als
u toch moet stoppen, trap het koppelings/
rempedaal snel in en trek de handrem aan.
3. Als u weer wilt gaan rijden, moet u ervoor
zorgen dat de versnellingshendel in de
laagste stand staat. Zet de gashendel in de
SLOW stand en laat het pedaal langzaam
opkomen.
4. Als u van plan bent te stoppen of te starten
op een helling, moet u er altijd voor zorgen
dat er genoeg ruimte is voor de machine om
een stukje terug te rollen tijdens het los zet-
ten van de rem en het inschakelen van de
koppeling.