NL
46
F-050743L
2. Eens per jaar moet de bougie en de rem ge-
controleerd, de machine gesmeerd en het
luchtfilter gereinigd worden.
3. Loop alle bevestigingsmaterialen na en zorg
dat ze goed vast zitten.
4. Volg de aanwijzingen in het hoofdstuk On-
derhoud op om de machine gebruiksklaar te
houden.
WAARSCHUWING: Voordat u de
maaier gaat inspecteren, afstellen
of repareren, moet u de bougieka-
bel lostrekken om te voorkomen dat de mo-
tor onverhoeds start.
OPMERKING: Torsie wordt gemeten met een
momentsleutel en wordt aangegeven in new-
tonmeter. Deze eenheid geeft aan hoe strak
een moer of bout aangedraaid moet worden.
Controleren van het mes (Figuur 7)
WAARSCHUWING: Voordat u het
mes controleert of verwijdert, moet
u de bougiekabel los trekken. Stop
de motor als het mes een obstakel raakt.
Kijk of de machine beschadigd is. Het mes
heeft scherpe kanten. Draag handschoenen
of gebruik een doek om uw handen te be-
schermen als u het mes vast wilt pakken.
Een scherp, onbeschadigd mes snijdt beter en is
veiliger om mee te werken. Zorg dat het mes (1)
scherp is en kijk het regelmatig na op overmati-
ge slijtage, scheuren of andere beschadigingen.
Controleer regelmatig of de moer (3) die het
mes op zijn plaats houdt goed vast zit. Stop de
motor als het mes een obstakel raakt. Trek de
bougiekabel los en controleer of het mes verbo-
gen of beschadigd is. Controleer de tussenring
(5) op beschadigingen. Vervang beschadigde
onderdelen met originele reserve onderdelen,
voordat u de machine weer gebruikt. Neem in-
dien nodig, contact op met een erkend service
center in uw omgeving. Laat elke drie jaar het
mes inspecteren bij een erkend service center of
vervang het door een origineel nieuw exemplaar.
Vervangen van het mes (Figuur 7)
1. Verwijder de maaibehuizing. Zie de aanwij-
zingen onder “Verwijderen van de maaibe-
huizing”.
2. Gebruik een stuk hout om te voorkomen dat
het mes gaat draaien.
3. Verwijder de moer (3) die het mes (1) op zijn
plaats houdt.
4. Controleer het mes (1) en de tussenring (5)
volgens de aanwijzingen onder “inspecteren
van het mes”. Vervang een versleten of be-
schadigd mes met een origineel nieuw exem-
plaar. Neem contact op met een erkend
service center in uw omgeving.
5. Maak zowel de bovenkant als de onderkant
van de maaibehuizing schoon en verwijder al
het gras en andere rommel.
6. Plaats het mes (1) en de tussenring (5) op
de as (6).
7. Plaats het mes (1) zodanig dat de ophefran-
den (7) omhoog wijzen. Als het mes onderste
boven zit zal het niet goed snijden en kan het
een ongeluk veroorzaken.
8. Zet het mes (1) vast met de originele ringen
en moer (3). Zorg dat de platte kant van de
getrapte ring (2) tegen het mes (1) aan komt
te zitten.
WAARSCHUWING: Zorg er altijd
voor dat de moer (3) die het mes (1)
op zijn plaats houdt goed vast zit.
Een losse moer of een los mes kunnen een
ongeluk veroorzaken.
9. Draai de moer (3), die het mes (1) op zijn
plaats houdt, vast met een moment van
41,5 Nm.
10.Plaats de maaibehuizing terug. Zie “Verwij-
deren van de maaibehuizing”.
Instellen van de mesrotatie
WAARSCHUWING: Om ongevallen
te voorkomen moet de mesrotatie-
bediening goed werken.
Bij normaal gebruik hoeft de mesrotatie niet aan-
gepast te worden. Echter, als de maai-prestatie
en kwaliteit achteruit gaan, moet u de volgende
aanpassingen verrichten.
1. Zorg dat tijdens het maaien de gashendel in
de FAST stand staat.
2. (Figuur 8) Zet de mesrotatiebediening in de
DISENGAGE stand (1).
3. Zet de motor af en trek de bougiekabel los.
4. Controleer het (de) mes(sen). Zorg dat de
mesranden geslepen zijn. Een bot mes zal
tot gevolg hebben dat de punten van het
gras bruin worden.
5. (Figuur 9) Maak de mesaandrijfveer (2) los
van de mesbedieningsstang (1). Haak de
mesaandrijfveer (2) in het middelste gat (4).
Hierdoor wordt de spanning op de maaiaan-
drijfveer vergroot.
6. Duw de bougiekabel weer op de bougie.
Maai een korte afstand en controleer op-
nieuw de kwaliteit van het gemaaide gras.
Zet de mesaandrijfveer (2) in het onderste
gat (5), indien nodig.
7. Controleer de kwaliteit van het gemaaide gras
opnieuw. Als de kwaliteit nog niet verbeterd is,
moet u de maaiaandrijfriem vervangen. Als dit
ook niet helpt, moet u de maaier naar een er-
kend service center brengen.
8. Zet de mesrotatiebediening in de DISENGA-
GE stand (1) en zet de motor af.
9. (Figuur 10) Controleer de werking van de
mesrem. Draai de schijven met de hand en
vergewis u ervan dat de remblokken (1) te-
gen de schijven drukken.
WAARSCHUWING: Als de remblok-
ken (1) niet stevig tegen de schijven
drukken, moet u de maaier naar een
erkend service center brengen.
10.(Figuur 8) Zet de mesrotatiebediening in de
ENGAGE stand (2).
11. (Figuur 10) Controleer de remblokken (1)
van de mesrem (7). Vervang de remblokken
als ze sterk versleten of beschadigd zijn. De
juiste onderdelen en assistentie zijn verkrijg-
baar via een erkend service center.
12.Duw de bougiekabel weer op de bougie.
Maai een korte afstand en controleer op-
nieuw de werking van de mesrotatie.
13. Als u de mesrotatiebediening in de DISENGA-
GE stand zet, moet het geheel binnen vijf se-
conden tot stilstand komen. Als u een nieuwe
maaiaandrijfriem heeft en deze speling ver-
toont of het mes blijft doordraaien, moet u de
mesrotatie vijf keer in- en uit-schakelen om
overmatig rubber van de riem te verwijderen.
Breng de maaier naar een erkend service cen-
ter als u hulp nodig heeft.
14.(Figuur 9) Als u een nieuwe aandrijfriem
plaatst, moet de mesaandrijfveer (2) in het
bovenste gat (3) gehaakt worden.
Controleren en instellen van de
aandrijfriem (Figuur 18 en Figuur 21)
Als de aandrijfriem los zit zal deze gaan slippen
als u: een helling op rijdt, een zware last trekt of
de maaier zal in zijn geheel niet rijden.
BELANGRIJK: Maai altijd met de motor in de
FAST (hoogste) stand. Als de motorsnelheid
laag of middelmatig is, kunnen de motor en
de transmissie te heet worden en problemen
veroorzaken van de zelfde aard als een losse
aandrijfriem.
WAARSCHUWING: Voordat u de
maaier gaat inspecteren, afstellen
of repareren, moet u de bougieka-
bel van de bougie af trekken om te voorko-
men dat de motor onverhoeds start.
1. (Figuur 21) Controleer dat de aandrijfriem
(6) goed loopt. Vergewis u ervan dat de aan-
drijfriem (6) goed is geïnstalleerd en binnen
alle riemgeleiders (7) loopt.
2. (Figuur 18) Maak de koppelingsscharnier
(1) los van de rolarm (2).
3. (Figuur 21) Plaats het gat in de remstang
(3) op een lijn met het gat in het frame. Hou
de remstang (3) op zijn plaats met een 6
mm pen of bout (4).
4. (Figuur 18) Draai de koppelingsscharnier
(1) zodat het montagegat (5) in de koppe-
lingsscharnier (1) op een lijn komt met het
montagegat (5) in de rolarm (2).
5. Maak de koppelingsscharnier (1) vast aan
de rolarm (2).
6. (Figuur 21) Verwijder de 6 mm pen of bout
(4).
7. Als de hoofdaandrijfriem nog steeds slipt na-
dat deze is ingesteld, dan is de riem versle-
ten of beschadigd en moet hij vervangen
worden. Zie “Vervangen van de hoofdaandrij-
friem”.
Controleren en instellen van de voetrem
(Figuur 12 en 20)
(Figuur 20) Trek de handrem aan. Zet de
automatische aandrijfontkoppeling (1) in de
DUW stand (3). Duw de machine. Als de wielen
gaan draaien, moeten de remblokjes aangepast
of vervangen worden.
Stel de voetrem (4) als volgt in:
1. (Figuur 12) De voetrem (4) bevindt zich
rechts van de tandwielkast (5).
2. (Figuur 20) Vergewis u ervan dat de hand-
rem geactiveerd is en de automatische aan-
drijfontkoppeling (1) in de DUW stand (3)
staat.
3. (Figuur 12) Draai de zeskantmoer (6) met
de klok mee tot dat de achterwielen niet
meer draaien als de machine naar voren
wordt geduwd.
4. Zet de machine van de handrem af en duw
hem naar voren. Als de wielen niet mee-